Winterblues

Mijn artsen zijn bezorgd. Ik ben niet meer zo piep en dus moet ik maar eens onder de scan. Botdensiteit, borsten, baarmoederhals, bloed. Kijk, vier b-woorden en van mijn billen moeten ze afblijven! Dan vergeet ik nog iets: zelfs mijn stoelgang ging onder de loep. Wat kan ik braaf en volgzaam zijn, maar het is genoeg geweest.

De resultaten zijn overwegend goed, zei mijn arts, terwijl ze ernstig naar het computerscherm keek. Denk nu niet dat ik een proficiat kreeg of een bemoedigende blik. Artsen zijn er niet om het leven te vieren of om gezondheid te proclameren, maar om ziektes op te sporen en de dood te vermijden. Met steun van de farmaceutische industrie.
Toch maar calcium nemen, anders breek je nog een bot. Toch maar weg snijden die rumoerige cellen, anders krijg je nog kanker. Dan ben je gerust, zei de arts. Wie is hier ongerust? Wie is hier bang? Blijkbaar is het zeer gewoon om ongerust en bang te zijn. Ik ben het niet. Ik word alleen moe en moedeloos van wachtkamers, ziekenhuizen en artsen.

Thuis vind ik rust op mijn kussentje, genietend van het hier en nu: gezond en blij en onbezorgd.

Ik ben niet naïef en dankbaar voor alle medische kennis en zorg die in het rijke westen beschikbaar is. Miljoenen mensen moeten dringende of elementaire zorgen missen, of proper water en een wc. Ik schaam me dood.

Ik ben niet naïef te denken dat ik door gezond te leven ook gezond zal blijven. In de meesten onder ons sluimert kanker en dus is de kans groot dat ik er ooit aan sterf. Sterven doe ik toch. Niemand overleeft, maar iedereen vecht. Geen groter wanhoop gezien dan in de ogen van Jan Mulders, enkele dagen geleden op tv. Bijna zeventig, amuseert hij zich te pletter met vrouw, voetbal en victor, zijn kat. Scheurend over snelwegen tussen Groningen, Brussel en Hilversum. Maar de dood?! ‘Dat is toch verschrikkelijk slecht geregeld, geef mij nog maar tweeduizend jaar… Het zou toch moeten kunnen: binnenlopen in een apotheek met een voorschrift, geef mij nog maar vijfentwintig jaar…’

Mijn dementerende moeder van negentig slikt tien pillen per dag, waarvan drie sederende. Ze brengt haar leven half-slapend door. De hoofdverpleegster zegt dat bijna iedereen op de afdeling veel meer slikt. De arts beslist, de zorgkundigen voeren gewillig uit. Volgens de Oeso wordt er nergens in Europa meer geld aan medicijnen besteed dan in België. We slikken ons collectief suf.

We leven langer maar minder nauwkeurig en in kortere zinnen. (W. Szymborska)

Ik ben niet eens zo’n voorvechtster van alternatieve geneeskunde, maar ik begrijp de vele vluchtwegen uit de reguliere zorg. Mensen willen gezien en gehoord worden en het ‘zorgbedrijf’ is snel, hard en machinaal. Van transitie nog nooit gehoord. Niks geen veerkracht, duurzaamheid, natuurlijkheid of minzaamheid. Te weinig overleg, te weinig tijd.

Ik haat het als ik op consultatie bij een specialist zomaar van het ene onderzoek naar de andere scan gedreven word, zonder voorafgaand overleg. Maak je geen zorgen, de dosis radioactiviteit is heel laag. Ik haat het als die zogenaamde specialist op zijn scherm tuurt als hij mij evalueert, mij niet in de ogen kijkt, mij niets vraagt en niets duidt. Wat een overschatting om te denken dat de staat van een levend lichaam kan verklaard worden met een scan. Er spelen duizend en één facetten. Maar het stelt ons gerust het mysterie te reduceren tot een grafiek.

Il a des gens à qui une vie ne suffit pas pour comprendre leur ignorance. (uit Passagère du silence, Fabienne Verdier)

Ik wil niet dat een arts over mijn lichaam beslist, al luister ik graag naar zijn advies. Ik wil de tijd en de ruimte krijgen om te voelen en te zoeken wat het beste voor me is. Alternatief of regulier, met pillen of met kruiden. Zelf de beslissing nemen om wel of niet in te grijpen, op mijn ritme als het kan. Ik ben de grootste expert van mijn lichaam, ik kruip er al meer dan een halve eeuw mee in bed. Het ondersteunt me al zo lang, in goede en in kwade dagen. Ik wil respect, voor dat wonderlijke, niet-perfecte lijf. Ik wil het behoeden voor al te agressieve ingrepen en chemische, lichaamsvreemde producten. Zolang het kan. Ik wil het tijd en ruimte geven om af en toe eens moe te zijn, iets te mankeren, op adem te komen. De toestemming geven om ziek te zijn, en te weten dat één of ander evenwicht zoek is. Te geringe weerstand, te weinig geslapen, te veel stress, te veel gedaan wat niet goed voor me is. Of gewoon brute pech. Shit happens.

Dieu a aussi inventé la merde. (Marcel Mariën)

Ik ben een koningskind. Ik heb geen fysieke beperking, heb geen zeldzame ziekte, nog nooit een operatie ondergaan. Ik kan dansen en lopen waar ik wil. Ik kan denken, huilen, lachen. Ik ben dankbaar.

Dankbaar dat ik vijf dagen op retraite kan gaan straks, met een wijze leraar. Om het leven te vieren, het mysterie toe te laten, in al zijn grootsheid, in al zijn pijn. Om te oefenen in het loslaten van alles waar ik aan hecht of wat ik zorgelijk vind, inclusief mijn lichaam. Om te wennen aan vrijheid en gemak, aan non-duale openheid, inherent in alles aanwezig. Een moeilijk en lastig thema, door Hans Knibbe nauwkeurig, muzisch en leesbaar beschreven in zijn nieuwste boek “Zie, je bent al vrij!”.

Der Sinn des Lebens ist mehr als das Leben selbst. (Stefan Zweig)

Ik vind een aandoenlijk ouderwets kerstkaartje van de zusters Benedictinessen in mijn brievenbus. Ik woon tenslotte in het Begijnhof. Er resten nog maar een paar zusters, en weer zijn ze er vroeg bij om alle bewoners een mooie Kerst te wensen. Ik zal ze missen, als ze er straks niet meer zijn. In vier talen nog wel – kloosterordes zijn meestal internationaal – maar ik vind de Franse versie de mooiste:

Que le mystère de la présence du Seigneur vous comble de grâce et de confiance pour Noël et 2015 !

Trees Dewever, december 2014